Samenvatting
aardrijkskunde
De erfenis van het landijs
De geologische
afzettingen in Nederland zijn zo’n 2,5 miljoen jaar geleden gevormd. Deze
periode heet het pleistoceen. Tijdens het pleistoceen wisselden glacialen en
interglacialen elkaar af. Tijdens een glaciaal daalde de temperatuur sterk. Het
gevolg was dat water werd opgeslagen in de vorm van landijs. Dit wordt ook wel
het saale-ijstijd genoemd. De tijd voor deze ijstijd heet het preglaciaal de
tijd erna heet het postglaciaal.
Tijdens het preglaciaal was het erg koel in Nederland. In
het zuiden hadden de rivieren dankzij het reliëf hoge stroomsnelheden,waardoor
alleen de zwaardere deeltjes bezonken. Naar het noorden toe daalde de
stroomsnelheid,daar werd zand en klei afgezet. Deze afzetting heet de
puinwaaier.
Tijdens het Saale-ijstijd verdween het ijs en bleef een
breed diep dal achter in de rivierdalen .Dat is een tongbekken. Bijvoorbeeld
het Gelderse vallei. Door de druk van het landijs werden de zijkanten van de
rivierdalen opzij geduwd. Zo ontstonden de zogenaamde stuwwallen. Bijvoorbeeld
de Utrechtse heuvelrug en de Veluwe.
Tijdens het postglaciaal bleef het koud maar het ijs
bereikte Nederland niet meer. De ondergrond van de Noordzee bevroor. Daardoor
droogde de bovenlaag uit en kon de wind het losse zand wegblazen. Het zand kwam
verderop weer neer en bedekte keileem,stuwwallen en de puinwaaier met dekzand.
Het fijnere zand als stof kwam in de lucht,en sloeg later neer op de grond:het lösslaag.
Het ijs smelt,de zeespiegel stijgt
Ongeveer 10.000 jaar
geleden begon het Holoceen. In deze periode werd het erg warm. Het landijs
smolt,dat zorgde er weer voor dat het zeespiegel steeg. De Noordzee liep vol.
Door de stijgende zeespiegel kwam het grondwater erg hoog te
staan. De rivieren konden moeilijk het water afvoeren. Op sommige plekken bleef
het water staan,daar groeiden weer waterplanten. Zo ontstonden moerassen. Dit
is het basisveen.
De zeespiegel steeg minder snel,zeestromingen konden meer
zand aanvoeren dan dat er werd weggeslagen. Zo ontstonden strandwallen. De wind
blies het zand weg dat bleef weer hangen achter de plantjes. Daar hoopte het
zich op zo ontstonden oude duinen. Via zeegaten tussen de strandwallen kon het
zeewater de vlaktes daarachter bereiken. Dicht bij de zeegaten was de
stroomsnelheid hoog,waardoor alleen de zwaardere deeltjes bezonken
zoals:zandkorrels en grind. Verder weg was de stoomsnelheid laag waardoor de
kleinere deeltjes bezonken zoals:Klei. Dit is de oude zeeklei. De oude zeeklei
kwam door opslibbing steeds hoger te liggen en stak boven het zeespiegel uit.
Daar groeiden weer waterplanten. Zo ontstond een nieuwe veenlaag: hollandveen.
Ook later in het Holoceen bleef de zeespiegel stijgen.
Opnieuw werd zand en klei afgezet:jonge zeeklei. Er werden ook weer nieuwe
duinen gevormd:de jonge duinen.
Landschappen
van Laag-Nederland
In het noorden waar
de zee zeeklei afzette. Stond tijdens vloed het water even stil. De zand en
slibdeeltjes zakte naar de bodem. Als het eb wordt,is de zee niet sterk genoeg
om de zand en slibdeeltjes weer me te nemen. Er kwam steeds meer zand en slib
bij,de grond kwam steeds hoger te liggen. Het gebied stroomt niet meer over en
raakt begroeid:kwelder
Er werden zeedijken aangelegd. Daar buiten ging de
aanslibbing gewoon verder. Het buitendijks gebied kwam steeds hoger te liggen
dan de polder achter de zeedijk. Als het hoog genoeg was werd de dijk verlegd
om de nieuwe kwelder in te polderen. Boeren mochten dit doen dit word het recht
van opstrek genoemd.
In het middeleeuwen was meer landbouwgrond nodig. Landheren
gaven daarom grond voor ontginning aan de boeren .Vanaf een weg of dijk:een
ontginningsbasis. Trok men het veen in. Na één kilometer werd een wetering
gegraven die evenwijdig liep aan de ontginningsbasis .Die weteringen werden
weer nieuwe ontginningsbasissen. Tussen de weteringen werden sloten in de
lengte gegraven. Die verdeelden het ontgonnen land in smalle percelen:Het
slagenlandschap.
Zee,wind
en rivieren
Er is een duidelijke
drie deling te zien in het landschap. Na het strand komt een strakke duinstrook:de
zeereep. Achter de zeereep is het reliëf onregelmatig:jonge duinen. Daarachter
is er een breedte strook:oude duinen.
Een deel van de oude duinen is afgegraven:geestgronden. Dat
grond wordt gebruikt voor bloembollenveeteelt. Een functie van het duingebied
is zoetwaterwinning. Het zoete regenwater en het zoute zeewater vermengen niet
met elkaar. Doordat het zoete water lichter is. Het water daartussen wordt brak
water genoemd.
Bij een rivierkleilandschap meandert een rivier
uiteindelijk. Bij de buitenbocht van zo een meander is de stroomsnelheid
hoog,daar ontstaat erosie. Bij de binnenbocht is de stroomsnelheid laag en word
zand en klei afgezet:sedimentatie. Voordat er dijken werden aangelegd kwamen
overstromingen vaak voor. Dan werd vlak bij de rivierbedding zand afgezet. Klei
bezonk in het rustige water verderop. Als het gebied droog kwam te liggen,werd
kleilaag door vocht verlies dunner:inklinking. Daardoor ontstond reliëf.
Zandige gronden:oeverwallen kwamen hoger te liggen dan de kleiafzettingen:komgronden.
Zeeland,een land van overkanten
Doordat de zee bij
veel stormvloeden het veen vernielde of zelfs wegspoelde. Ontstond een
landschap van veen eilanden en wadgeulen. De wadgeulen werden steeds
smaller:kreken.
Als het overstroomden werd er klei op het veen afgezet. De
kreken slibden dicht met zand. Na de aanleg van de dijken draaiden de
hoogteverschillen om:reliëfinversie. Uiteindelijk kwam het klei en het veen
door inklinking lager te liggen zo ontstonden vochtige gronden:poelgronden. De
hoogtes werden kreekruggen genoemd. De kreekruggen en poelgronden worden samen
het oudland genoemd.
Later werd de zee weer wat rustiger en slibde er weer zand
en klei aan. Soms gebeurde dat tegen een dijk aan:aanwas. Soms ontstonden
opwassen;zand dat na een land droog komt te liggen. Zo ontstond weer nieuw land
dat werd ingedijkt.
Mensen in het zandlandschap
Op de onvruchtbare
landgronden was bemesting nodig voor goede oogst. De boeren gebruikten de
bossen en de heidevelden voor hun vee. De mest van het vee werd verdeeld over
het es. Dat zijn bij elkaar gelegen akkers op de hogere gronden bij het dorp. Door de eeuwen lange bemesting
kwamen de akkers hoog te liggen.
De lager gelegen graslanden bij de beek waren te nat voor
akkerbouw. Ze werden als grasland gebruikt:groengronden
Er kwam later kunstmest. De heidevelden waren niet meer
nodig als leverancier van meststoffen. Ze werden ontgonnen de gronden werden met kunstmest voor de
akkerbouw geschikt gemaakt. De plek waar vroeger akkerbouw was kwam nu in
dienst van de veeteelt .
De boeren konden steeds moeilijker concurreren met andere
regio’s in de wereld. Daarom gingen zij over tot schaalvergroting. Dit kon door
specialisatie in de intensieve en door het overgaan tot mechanisatie. Deze
overschakeling van akkerbouw en veeteelt naar gespecialiseerde veeteelt. Had
grote gevolgen voor het landschap. Een van de gevolgen was vermesting. De
zandgronden hebben een kleine buffercapaciteit zo ontstond er een
mestoverschot. Een ander gevolg is eutrofiëring;het voedselrijker worden van de
bodem. Ook zorgt de Bio-industrie voor verzuring,wat weer zorgt voor zure
regen.
Om deze problemen op te lossen wordt het mest meteen in de
grond aangebracht zodat er geen ammoniak meer in de lucht komt. Een ander
manier is het herinrichten van zandgebieden. Dit zijn de reconstructiegebieden
met aandacht voor meer natuur en recreatie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten